Naar de lichtstad sporen
Ik ging voor de zoveelste keer weer eens op reis. Het kan in de zomer geweest zijn, maar het kon even goed winter geweest zijn. Snelle treinen waren er toen nog niet. Zo erg vond ik het niet en ik denk dat niemand zo'n zit van meer dan vijf uur naar de lichtstad erg vond. Waarom zouden ze, want eenmaal aangekomen hadden ze een zee van tijd om elk hun eigen ding te doen. Mijn ding was eentonig aan het worden, want de INRA aan de rue Claude Bernard had niets spannends meer of het zou moeten zijn dat de deuren nog harder piepten dan voorheen, de muren nog verder afgebladderd waren, terwijl de geur van javel je onverminderd naar de keel greep. De laptop en smartphone waren nog niet uitgevonden en dus deden we het met een boek al dan niet met een walkman in de oren. Zonder boek of walkman ging het ook in zo'n gesloten coupé voor zes personen die met een schuifdeur toegang gaf tot het gangpad. Je kon dan bijvoorbeeld naar iemand staren die een boek las en dan proberen te achterhalen of die nu iets leuks of spannends aan het lezen was. Maar meestal stootte je op een strak uitdrukkingsloos gezicht waardoor je het uit je hoofd haalde om te vragen of het strakke gezicht nu iets spannends of juist droevigs aan het lezen was. Uit pure verveling ging je dan maar dat afwezig wiebelend lijf bekijken, wat niet zo bijzonder was want alle zes wiebelden we synchroon mee op de schommelingen van de trein.
Diegenen die helemaal geen ding in de lichtstad hadden verlieten ons in Brussel omdat hun ding kennelijk daar lag en niet ginder. Voor eventjes transformeerde ons coupé zich dan tot een etalage, waarlangs zwaar bepakte kijkers de levensechte poppen liepen te keuren. Alhoewel de poppen deden alsof het hen helemaal niet deerde sloegen ze steeds weer hun ogen op als de schuifdeur voor eventjes op een kier ging. Oh!, die niet of ja, ja, die wel. Wie wilde nu niet uitverkoren worden door een jonge schone op weg naar haar minnaar onder de blanke koepel van de Sacré Coeur. De coupé was nog steeds halfbezet en vele malen afgewezen toen een jong slank lijf met prachtige langharige donkerblonde krullen zich aandiende. Met een zwaai smeet ze haar kledingzak in het rek en ging ze ongegeneerd vlak voor me zitten en keek me onderzoekend aan. Onder haar arm hield ze een grote zwarte map met daarbij een zwart groot boek. Ik voelde de jaloerse blikken van de afgewezenen om zoveel aandacht die zij moesten ontberen. Tot overmaat van ramp voor hen, kusten we elkaar, want zij kende mij en omdat zij mij kende, kende ik haar ook. Daarom noemde ze mij bij mijn naam en ik haar bij de hare. Hi Sophie, zei ik. De gedachte van een oudere man op weg naar de stad der liefde met in hun ogen een jonge 'deerne' werd voor de reisgezellen onverdraaglijk. Jaloersheid en afgunst, ja zelfs afkeer, vulden de ruimte. Mijn reis kon niet meer stuk. Het grote zwarte boek dat een show-map bleek te zijn ging open. Trots liet Sophie haar foto's zien voor een presentatie bij een Parijs modehuis. Ze had al eerder geposeerd voor een damesblad. Met een schuin oog boven hun boek of krant bekeken de reisgezellen het idyllische schouwspel. We bestelden wat en bleven geanimeerd keuvelen totdat de gare du nord in zicht kwam. De zwarte tekenmap ging dicht. Zij pakte haar kledingzak, ik mijn valies. Na een kus op het perron, liep zij weg om haar ding te doen en ik om het mijne te doen. Ik heb haar nimmer teruggezien.