mijn passieverhaal
Sommige mensen schijnen wel te weten wie Jezus is, maar Christus kennen ze niet. Anderen vragen zich af, Christus is dat de achternaam van Jezus? Misschien was dat wel zo. Want toen Hij op de schoolbanken zat en de meester jesus christ riep als een leerling iets had mispeuterd, dacht Jezus dat ie van alles en nog wat de schuld kreeg. Ook op straat, als iemand over een steen struikelde, en dat gebeurde wel eens in die tijd, hoorde je hem jesus christ roepen. En later, toen de ezels en kamelen niet meer op tijd reden, en dat gebeurde in die tijd ook regelmatig, was het een en al jesus christ gejammer, alsof die er iets aan kon doen dat een ezel er soms wel zin in had en een andere keer niet.
Jezus kreeg daar schoon genoeg van en ging voor een paar dagen op bezinning naar de woestijn van Judea. Hij kon toch niet alle schuld van de wereld op zijn schouders blijven torsen en wilde daar iets aan doen. Dus zocht hij de eenzaamheid van de woestijn op omdat je daar van die heerlijke visioenen kunt krijgen, zeker als de warmte naar je hoofd was gestegen. Achter een koele keukentafel in een donkere spelonk kun je dat wel vergeten. Vorige keer had hij na veertig dagen zand nog geen enkel nuttig visioen gehad, maar deze keer was het na een paar dagen raak. Hij zou een echte achternaam kiezen. En zoals vele eeuwen later de mensen hun keuze lieten vallen op de Kuiper of de Rijke of de Meester al naar gelang hun beroep, koos hij voor de Messias. Wat denkt ge daarvan? Voortaan zou hij Jezus de Messias heten. Mijn God, als dat geen visioen was. Daar had een mens nog eens iets aan! Een mooiere achternaam had ie zelf nooit kunnen verzinnen. Hij klopte het zand van zijn sandalen, bedankte God op zijn blote knieën en keerde linea recta terug naar huis. Hij was zo opgewonden over zijn nieuwe naam dat hij zich direct liet inschrijven in de burgerlijke stand. De stuurse farizeeër achter het loket keek nogal bedenkelijk uit zijn ogen, maar zei dat als Hij dat per se wilde hij hem aldus zou inschrijven en zo geschiedde.
Jezus was helemaal content met zijn nieuwe naam, die God hem gegeven had. Dus pakte hij zijn ezel maar vergat in al zijn contentement zijn arm uit te steken toen hij rechts wilde afslaan naar het huis van Maria Magdalena, zijn vriendin. Tegen een farizeeër die een boete wilde uitschrijven zei Hij zonder enige schroom dat Hij Jezus de Messias heette. 'Moet je horen wat die nu uitkraamt', riep de farizeeër zo luid als ie kon zodat iedereen het kon horen. 'Hij beweert dat Hij de Messias is.' Volk kwam uit alle spleten en gaten nieuwsgierig toegelopen om te zien wat er aan de hand was. Nu wist Jezus wel dat de Messias een bijzondere achternaam was, want God heeft alleen maar bijzondere achternamen, maar dat dit voor zoveel ophef zou zorgen was het verste van zijn gedacht geweest. Hij wist niet wat hem overkwam. Het volk begon te juichen en te zingen terwijl ze takken uit de palmbomen rukten om ermee te wuiven. Zelfs toen ie op zijn ezel wegreed bleven ze achter hem zwaaiend aanlopen en riepen, de Messias, de Messias. Dat was vele malen erger dan dat iemand ne keer jezus christ uitriep als ie bijvoorbeeld met zijn vingers tussen de deur had gezeten.
Ook de kameraden van Jezus kwamen een voor een toegelopen in het huis van Maria Magdalena. Ze aten er altijd op donderdagavond en nu met Pasen stond een vers geslacht lam op het vuur. Alhoewel de meeste van hen vissers waren lustten ze op zijn tijd wel een sappige schapenbout. Dit keer keuvelden ze niet over koetjes en kalfjes of hadden ze sterke verhalen over hun plotselinge overvloedige visvangst, maar ze staken onmiddellijk van wal over het voorval met de palmtakken. Iemand als de Messias binnenhalen in de stad, zeker in Jeruzalem, was niet zonder gevaar, vonden ze. Het zou toch verstandig zijn moest Hij een poosje onderduiken, was de algemene opinie. Alleen, er moest nog een geschikte plaats gevonden worden. Hem in huis nemen vonden ze te link, want dat zou natuurlijk de eerste plaats zijn waar ze Hem zouden zoeken. 'Wat denk je van een nacht in de Hof van Olijven?' opperde Judas 'totdat we morgen een plek gevonden hebben. Het is er 's nachts niet al te koud tussen de bomen en je bent toch gewend om buiten te slapen in de woestijn.' Dat moest dus geen probleem zijn. Een paar kameraden zouden de wacht houden bij de poort, zodat Hem niets kon overkomen. Vooraleer ze met zijn allen vertrokken, de nacht in, zei Jezus op de valreep dat ze niet moesten nalaten om bij elkaar te komen en op de donderdagavond samen te eten, mocht hem iets overkomen. Ge kunt dan bij het eten van brood en drinken van wijn weer een keertje aan mij denken, voegde hij er aan toe. Zijn kameraden vonden dat ie wel een beetje aan het overdrijven was, maar zeiden 'ok heer, als ge dat wilt zullen we dit doen tot in lengte van dagen.'
De Hof van Olijven was niet ver van waar ze gegeten hadden. Er was nog overwogen of Jezus niet zou kunnen blijven overnachten bij Maria Magdalena maar men vond dat toch niet zo verstandig. Er werd al zoveel geroddeld in de stad. Ze togen dus naar de Hof van Olijven waar Jezus zich in de duisternis terugtrok. Twee van zijn kameraden gingen postvatten bij de poort. Blijkbaar was de Messias er niet zo gerust op dat hij veilig was.
Hij bleef maar piekeren over zijn benarde situatie en liep zo nu en dan naar de poort om te zien of alles nog in orde was. Maar telkens bleek opnieuw dat hij op zijn kameraden niet kon rekenen. Ze hadden zojuist goed gegeten en gedronken, waardoor ze hun ogen met moeite konden openhouden. Van die veilige plek 's anderendaags zou het nooit meer komen want Judas, verre van een held, was opgepakt in het naar huis lopen. 'Zeg ons! Waar zit die meester van je verscholen die zich de Messias noemt?' vroegen ze. Judas kende hun brute manier van verhoren en verlinkte binnen de kortste keren Jezus' schuilplaats. Ze sleurden hem mee op een snelle ezel, die bij elke por in zijn zij ih-ha ih-ha uitstootte, zoals de sirene van een politieauto, waardoor alle ezels op straat verschrikt aan de kant gingen. Ze stoven in grote snelheid naar de Hof van Olijven. Judas die geen krak was in het ezelrijden kon zich nauwelijks overeind houden. Eenmaal bij de poort aangekomen liep hij op Jezus af en fluisterde in zijn oor 'Meester, loop weg, nu ge nog kunt.' Hij gaf Hem een laatste zoen. Maar Jezus bleef staan. Zijn beste kameraad Petrus trok nog een zwaard en sloeg een oor af van een van de soldaten, die hevig bloedend het uitschreeuwde van de pijn, jesus christ, jesus christ! In de consternatie die daarop volgde zou Jezus gemakkelijk weggekomen zijn, maar niets daarvan. Het was alsof hij niet meer van deze wereld was. Zijn handen werden in de touwen geslagen en Hij werd afgevoerd. Petrus had het hazenpad gekozen en was in de verste verten niet meer te bekennen. Van je beste makkers moet je het hebben. Had hij niet even daarvoor bij de poort aan late passanten nog ten stelligste ontkend Jezus' kameraad te zijn? Je moet maar durven.
Bij het ochtendgloren kraaide een haan tot drie keer toe, waarop de soldaten de Hof van Olijven compleet uitkamden op zoek naar Judas die ze bungelend aan een touw in een boom aantroffen.
Eenmaal op het bureau aangekomen begonnen de farizeeërs alweer te zeuren over Jezus' achternaam, de Messias. 'Heet gij werkelijk de Messias?' vroegen ze. 'Gij zegt het' zei Jezus, wat nu eenmaal de waarheid was. 'Nu horen jullie het allemaal zelf uit zijn eigen mond!' schreeuwden de farizeeërs uitzinnig. 'Hij zegt dat hij de Messias is! Wat een godslastering!' Het kwam van kwaad tot erger, nu hij ineens beschuldigd was van een vergrijp waarop de doodstraf stond. Dat visioen in de hitte van de woestijn had wel heel erg grote gevolgen.
Landvoogd Pontius Pilatus, die het kinderachtig vond dat men een probleem maakte met de achternaam de Messias, had de schrik goed te pakken. Het plein voor zijn bordes zag zwart van het volk. Een oproer was het laatste wat hij wilde. Hij moest alles op alles zetten om dat te verhinderen want Rome kon een opstand aan hun achterdeur niet hebben. Eerst dacht hij er met een paar geselingen vanaf te komen maar de meute wilde van geen clementie weten. Ze roken bloed en riepen hysterisch dat het bloed van deze Messias over hen, hun zonen en al hun nakomelingen mocht vloeien. Als dit de goden niet verzoeken was, dan weet ik het niet meer. Ten einde raad mochten ze van Pilatus hun gang gaan en hij waste zijn handen in onschuld, overtuigd als hij was dat die 'de Messias' niets verkeerds had gedaan.
Jezus de Messias werd afgevoerd naar Golgotha waar hij na een moeizame calvarietocht aan het kruis werd genageld. Hij was onderweg tot drie keer toe gevallen zodat de maker van het kruis, die ook langs de kant stond te kijken, gesommeerd werd zijn zwaar uitgevallen gevaarte mee te helpen dragen. Het kon wel eens in zeven gruzelementen uiteenvallen en in zijn magazijn had hij er geen meer liggen, zo druk was het geweest de laatste tijd met al die valse profeten. Ze moesten trouwens voortmaken want het was bijna drie uur in de namiddag en het karwei moest voor het begin van de Sabbat geklaard zijn.
Na het omhoog trekken van de kruisen, hetgeen nog een hele heisa was, hingen ze daar met zijn drieën tot de dood er op volgde. Links van Jezus hing de beruchte crimineel Eli en rechts een brave borst die niet goed wist waarom hij daar hing. 'Jesus christ, jesus christ' vloekte Eli aan zijn kruis, 'als het hier maar niet al te lang duurt?' Op al dat gekerm riep de Messias 'Eli, Eli, hou toch eens je mond. Kan ik er wat aan doen dat gij hier hangt? Ik word gestoord van al dat geroep van je. Ik kan trouwens niets voor je betekenen. Ge ziet toch dat ik geen armen vrij heb. Ik kan geen mirakels doen en als ik het al kon, zou ik het niet doen.' De soldaten die dit hoorden lachten hem vierkant uit. 'Moet je nu eens horen, hij roept Eli aan. Als je de Messias bent, kom dan van dat kruis af' riepen ze waarna ze een spons in azijn doopten, die ze met een lans naar zijn mond brachten. Jezus draaide zijn hoofd weg. Eli was al dood en hing slap met een stijve in de touwen. Jezus perste nog een laatste schreeuw uit zijn longen en gaf de geest. Doordat het slecht weer begon te worden, het donderde en bliksemde, maakte iedereen zich uit de voeten. De goten van het dak van de tempel konden al dat hemelwater niet aan en stortte met groot gedruis in. De hele calvarieberg was bedolven onder het stof terwijl de grafdelver al met zijn werk begonnen was. Kort daarna haalde de timmerman de kruisen op om ze te kuisen voor de volgende keer. Er was veel vraag naar goedkope tweedehands kruisen voor als er weer eentje durfde zich tot Messias te proclameren.