Grootvader vertelt
Het auditorium van het Ensor-instituut loopt vol vervaalde kleuren van vergane jeugd. Aan een klein houten tafeltje bij de deur wordt inkomgeld geïncasseerd. De gezette dame doet me denken aan de zich eindeloos vervelende, nors kijkende, opgebolde WC-madammen langs een verlaten snelweg in het donker. Ik krijg enig bekijks. Zij nemen mij de maat en ik neem hen de maat als heimelijk baltsende opgeschoten jeugd in het licht van een glinsterende glitterbal in een obscure danszaal. Wie is toch die onbekende spreker die zich dr.ir. noemt? Het is het bekende voorspel dat niet verhindert me op mijn gemak te voelen. Het wordt geen moeilijk avondje, want over de oratorianen zullen ze wel niet zoveel gehoord hebben. Mams zit voorin naast vriend Hugo en de buren Paul en Miek. Ik praat even met de inleider, die kennelijk wat gegoogled heeft over het onderwerp. De loopmicrofoon wordt aangereikt en voor de zekerheid uitgeprobeerd. Alles werkt zoals het hoort. De titel met het wapenschild van de oratorianen op de achtergrond licht prominent op van het grote scherm. Verspreid over de lange tafel staan mijn PC, een reserve PC, mijn tablet, een stapeltje boeken en wat papieren als decorstukken uitgestald op het toneel. Mijn jasje hangt slordig over een stoel. Nog vijf minuten. Ik ga voorin zitten wachten op de aankondiging. De toehoorders hebben hun plaatsen ingenomen. De show kan beginnen. Ik ben er klaar voor. Op het startschot van het applaus loop ik met een bewust krachtige tred naar voor. De eerste indruk is het halve werk, nietwaar? Tot wel anderhalf uur mocht mijn verhaal duren, had de inleider vooraf gezegd. Een uur was voor beginners, een uur en een kwartier voor gevorderden. OK, het wordt dus anderhalf uur. Geen probleem. Achter elk beeld, elke kaart, elk portret, elk gebouw zat wel een verhaal. Sommigen nemen nota's, anderen knikken ter teken van bevestiging, een enkele is in slaap gesukkeld. In de hitte van het verhaal ontschiet me de naam van Rembrandt, die ik gelukkig kan liplezen van mams gezicht. Het overkomt me later nog een keer met Richelieu. Op het eind moet ik alsnog vaart maken. Mijn breedsprakige verteltrant speelt me parten. Een spreker ben ik niet, een causeur wel. Ik vertel als de verhalende grootvader aan zijn kleinkinderen, die elke zijstraat of elke steeg induikt en hopeloos verdwaald raakt van de hoofdweg. Het is geen college dat afgezoomd is met wachters van kanonlopen op hun kop voor elke steeg. Tjak-tjak-tjak, “van A naar B beter” zonder omweg recht op je doel af. Nee, een causerie is entertainment, puur luistergenot en ontspanning voor de luisteraar. Wetenschappelijke lezingen die ik tijdens mijn werkzaam leven bijwoonde waren soms puur amusement voor een ademloos luisterend publiek. Na afloop spreek ik nog even de inleider. De zaal was muisstil gebleven, geen geroezemoes, of gepraat, of geschuif op de stoelen. Het moet goed geweest zijn. Inderdaad, dacht ik. De vervaalde kleuren van de jeugd waren net kleinkinderen die ademloos luisterden naar hun verhalende grootvader.