Fraternitatem diligite
Sint-Amandscollege, Kortrijk
Geen wolkje is aan de hemel te ontdekken. Het lentert volop. Een vochtig trapveldje ligt er verloren bij. Door de schaduw van de bomen kan het gras nauwelijks de donkere grond bedekken. De omringende 19e eeuwse gebouwen liggen al jaren in de weg van de zon en zullen dat nog jaren blijven doen. Bij het oversteken van de grote speelkoer moet ik onwillekeurig terugdenken aan onze spelletjes van weleer op dit drassig grasveldje meer dan een halve eeuw geleden: landje-pik met onze zakmessen, of knikkeren. De gebouwen ademen de sfeer van het verleden dat niet wil wijken voor het heden. Maar toch....Het ruisen van de van top tot teen dichtgeknoopte zwarte soutanes van langs glijdende priesters met glimmende tonsuur is niet meer. Het zwart is vervangen door het indigo van de Amerikaanse werkbroek. Ik loop naar de grote klassenhal, een volumineus kubusvormig bakstenen gebouw. Eigenaardig dat 19e eeuwse gebouwen de tand des tijds glorierijk doorstaan terwijl jongere eigentijdse gebouwen, zoals de aanpalende lagere school en de hoge collegetoren, rijp zijn voor de sloop. Met een twintigtal oudleerlingen van mijn jaar loop ik achter de lerares scheikunde aan, de bakstenen kubus binnen. Hoe vaak ben ik die monumentale dubbele deur niet doorgelopen. Ik word onthaald door vier boogvormige monumentale trappen die leiden naar de galerijen met smeedijzeren zwarte leuningen rondom de hal. De mozaïek vloer ligt er Romeins bij. Miljoenen schoenen hebben de traptreden niet weten uit te slijten. De klabetterende muiltjes van fleurig uitgedoste meisjesleerlingen ook niet. Want het college is al lang het bastion niet meer van jongens in kleurloze grijze schorten. De scheikundelerares in jeans heeft er blijkbaar zin in. Met volle overgave en enthousiasme heeft ze haar vrije zaterdagnamiddag opgeofferd aan de gouden jubilarissen die vijftig jaar geleden hun diploma uitgereikt kregen, nu artsen, ingenieurs, advocaten, apothekers, scheikundigen....een enkele priester. Negentienhonderd twee en zestig is een goed jaar geweest, getuige het groot Duits gehalte van het wagenpark op het parkeerterrein. In gedachten verzonken tijdens de dankmis staar ik naar de veertien staties van de kruisweg van Speybrouck. Op twaalf Goede Vrijdagen, het kunnen er ook dertien geweest zijn, heb ik bij elke statie stilgestaan. Vele malen heb ik de effen lichtblauw geschilderde en gestileerde intrigerende figuren op een zilveren achtergrond bekeken, en was ik blij als de priester bij de veertiende, de laatste statie aangekomen was. Stuk voor stuk zijn het sobere schilderwerken. Mijn zwart-wit ingekaderde Tijl en Nele van wel 1 x 1,5m hebben er in de kapel vele jaren op neer gekeken. Ik heb ze na mijn vertrek nooit meer teruggezien. Nu vijftig jaar later zijn jarenlange klasgenoten voor elkaar onherkenbaar geworden. De slanke lijven van weleer zijn teveel uitgedijd, de donkere haren zijn grijs of verdwenen, de gladde gezichten verfomfaaid en door het leven getrokken. Flarden van het geleefde leven worden geopenbaard. Vage herinneringen worden opgehaald. Half beneveld door spijs en drank worden beloften van een spoedig weerzien gemaakt. Dertien procent van onze klasgenoten hebben de streep niet gehaald. Een ervan is bij een vliegramp in Amerika omgekomen. Ik moest het vier jaar geleden in Pau wel overleven om de statistiek geen geweld aan te doen.